ps  
Evelien Roode
Geestelijke verzorging & Ritueelbegeleiding
tel:06 304 18 364
mail: evelien@pastoraalwerk.nl
 
Onderwerp:Geef de keizer wat van de keizer is; God en de mammon
bijbelboek:Jesaja
hoofdstuk: 45 vers 1 t/m 7

slim laat hij aan het volk zien, dat hij zelf geen van de befaamde munten op zak heeft, door zijn ondervragers om een belastingmunt te vragen.
En kijk: Ze blijken er een te hebben – en staan daarmee in de ogen van het volk in hun hemd.
Zij worden ontmaskerd.
Want zij doen alsof zij echt met een godsdienstig probleem zitten, maar hebben allang voor de kant van de bezetter gekozen!
Wiens beeltenis staat op die munt?, vraagt Jezus.
Van de keizer, krijgt hij als antwoord.
Nou, da’s dan duidelijk: geef wat van de keizer is, aan de keizer en geef wat van God is, aan God.
Zo helder, Zo duidelijk, klaar.
Met zijn antwoord zegt Jezus, dat hij niet wil kiezen tussen God en de keizer.
Dat er tussen die twee ook helemaal niets valt te kiezen.
Ze zijn namelijk niet met elkaar te vergelijken.
Het koninkrijk der hemelen is geen aards koninkrijk en Gods heerschappij is een ander gezag dan dat van de overheden.

In de lezing uit Jesaja hoorden we hoe God zelf zich met de wereldpolitiek bemoeit.
Hij heeft daar de synagoge of de kerk niet voor nodig, Hij kiest Kores (Cyrus) om zijn Messias te zijn!
Het moet in de oren van de vromen vreemd geklonken hebben, deze profetie van Jesaja.
Hoe kan God van deze ongelovige Perzische veroveraar nu zeggen dat Hij zijn Gezalfde is
en zijn rechterhand gevat heeft en hem succesvol maakt in de strijd?
Verwarrend is dat!
God is toch de God van Israël?
Maar juist daarom gebruikt God deze ongelovige machthebber. Cyrus zal Jeruzalem herbouwen en mild zijn voor het joodse volk.

God laat zien, dat hij zich niets aantrekt van onze opdelingen aan: kerk en staat, kerk en politiek, Jood en heiden, gelovig en ongelovig.
Hij bepaalt Zelf wie Hij nodig heeft om zijn heilsplan te voltooien.
Scheiding van staat en kerk bestaat niet voor Hem.
Hij werkt door beiden heen.

En zo bestaat er geen tegenstelling òf God òf de keizer.
Zolang als het Koninkrijk van God nog niet ten volle is doorgebroken hoort de christen thuis in twee werelden:
de wereld van de maatschappij waarin hij leeft en de wereld van de godsdienst waaruit hij leeft.

Ook al zijn wij als Gods schepselen vrij, als wij in een maatschappij op een goede manier willen samen leven,
moet iedereen zich gewoon aan een paar regels houden.
En in de laatste jaren hebben wij gezien en in onze portemonnee gevoeld,
wat er gebeurt, als deze regels op financieel gebied niet worden nageleefd.
In het grote, als banken en speculanten alle risico’s links laten liggen
en vooral denken aan eigen gewin. En in het kleine, als mensen uitsluitend naar de hoogste rente vragen
voordat zij een spaarrekening openen of zich niet grondig afvragen,
of zij zich de hypotheek wel of niet kunnen veroorloven.

Geef dan wat van de keizer is aan de keizer.
Maar dat is slechts één deel van het antwoord van Jezus.
Hij vervolgt: en geef aan God wat God toebehoort.
Dat is meteen wat lastiger.

Maar laten wij met de simpele vraag beginnen:
Wat behoort God toe omdat het van hem afkomstig is?
Het antwoord daarop is, u en jij en ik, als drager van zijn beeld.
“God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hen”, lezen we in Genesis 1.
Zoals de belastingmunt het beeld van de keizer draagt en daarom aan de keizer teruggegeven moet worden
, zo dragen wij mensen het beeld van God.
Wij zijn geschapen naar Zijn beeld,
en komen dus volgens Jezus tot ons recht als wij ons zelf aan God teruggeven.
Maar hoe doe je dat?

Hoe doe je dat als je als mens de neiging hebt om je uit te leveren aan andere machten.
De macht van het geld of van het werk bijvoorbeeld.
Of de macht van wat andere mensen van je denken.
Of de macht van de macht zelf, van invloed te hebben op anderen. De macht van de illusie, onmisbaar te zijn,
van de illusie, dat het zonder mij niet lukt. Het is begrijpelijk en ook menselijk, dat deze machten aantrekkelijk voor ons zijn.
Maar als wij verslaafd aan hen raken, dan vervreemden wij van onszelf, vervreemden wij van een evenbeeld van God.
Want dan leven wij als mensen, die hun bestaansrecht moeten verdienen door beter, slimmer, mooier of perfect te zijn.

Maar stel je voor, dat je iedere ochtend,
als je in de spiegel kijkt een evenbeeld van God ziet,
een schepping van God, die precies zoals hij is geschapen,
aangenomen en geliefd is.
Stel je voor, dat je iedere dag weet,
dat je je waarde niet hoeft te berekenen uit je positie op je werk,
uit wat anderen van je denken en ga zo maar door.
Stel je voor, dat je iedere avond met de zekerheid in slaap valt,
dat God precies zo als je bent van je houdt
van jou mét jouw twijfels, onzekerheden en tekortkomingen.
Zou je dan niet ook van jezelf kunnen houden zoals je bent?
En van anderen zoals zij zijn?
En van God?
Dan zou je volgens je roeping als evenbeeld van God leven.
Zo kan je beginnen aan God terug te geven, wat van God is.
Het beste voorbeeld op dit punt is Jezus zelf.
Want uiteindelijk is het precies dit wat de Farizeeën hem kwalijk nemen: Hij leeft volgens zijn eigen roeping.
Hij is het beeld van God, hij weet het en leeft het.
Dat is de bron waaruit hij schept, als hij de mensen ziet zoals zij zijn en hen met precies de goede woorden en daden helpt.
Dát is ook de kern van zijn duidelijkheid, van de kracht waarmee hij overkomt – toen en vandaag, tweeduizend jaar later.
Vandaag zien wij, dat het leven als evenbeeld van God de spanningen soms hoog kan laten oplopen.
Dat je tegenover mensen of machten komt te staan die je van je roeping kunnen afbrengen.
Maar wij zien ook, dat zo te leven echt de moeite waard is.

Alleen dat éne telt, dat ik God geef wat Hem toebehoort: mijzelf.
Al het andere wordt dan bijzaak.
Want dan begrijp ik, dat al die dingen nog maar "dingen van de keizer" zijn,
aardse zaken, dingen van betrekkelijke en tijdelijke aard.
Zeker ook wel dingen die gedaan moeten worden en waarover je je mag verheugen,
want ook de keizer mag ontvangen wat des keizers is,
maar niet op de wijze waarop ik mij mag geven aan God.

En dan zie ik dat geldstuk voor me, met die afbeelding er op.
Soms is die al half versleten en je ziet de kop bijna niet meer op de munt.
Dat kunnen wij ook in ons eigen leven ervaren, helaas.
De beeldenaar (de afbeelding op een munt) is soms zo afgesleten in u en mijn leven.
En toch … mogen wij Zijn beeld dragen, zó groot is Gods liefde!
Wij blijven Zijn eigendom.
Die wetenschap mag ootmoedig maken en vergevingsgezind tegenover anderen, mensen met dezelfde beeldenaar,
soms ook heel erg afgesleten, nauwelijks zichtbaar nog, maar toch..ook zij behoren God toe net als u en ik.
Ook zij leven van Gods genade!

"Dat ik Jezus toebehoor, dankbaar is mijn hart er voor",
dit lied werd vroeger vaak op de Zondagsschool gezongen.
Dat toebehoren, dat is het geheim van onze tekst.

Geeft dan aan God wat van God is! Amen